[vc_row][vc_column][vc_column_text]
Het energieverbruik in de EU moet met minstens 40 procent worden gereduceerd. Volgens de Delftse hoogleraar Kornelis Blok kan de industrie met good housekeeping nog belangrijke besparingen behalen. De overheid zou volgens Blok kwantitatieve doelen moeten stellen. Daarnaast kunnen de CO2-prestatieladder en het Science Based Targets initiative interessante instrumenten zijn om bedrijven die investeren in energiebesparing te belonen.
Jacqueline van Gool[/vc_column_text][vc_empty_space][vc_column_text]Europa moet meer energie gaan besparen. Het Europees Parlement nam half september een wet aan voor de herziening van de richtlijn energie-efficiëntie (EED). In deze wet zijn de energiebesparingsdoelstellingen voor de EU vastgelegd. Met de nieuwe wet moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het finaal energieverbruik tegen 2030 met ten minste 40 procent wordt verminderd en het primair energieverbruik met 42,5 procent ten opzichte van de prognoses van 2007. Dit komt overeen met respectievelijk 740 en 960 miljoen ton olie-equivalent. Om dit te bereiken moeten maatregelen worden getroffen op alle bestuurlijke niveaus en sectoren. Wat betekent dit voor de industrie?[/vc_column_text][vc_empty_space][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column][vc_column_text]
Good housekeeping
‘Uit alle onderzoeken komt naar voren dat de industrie zeker flink kan besparen’, stelt Kornelis Blok, Hoogleraar Energy Systems Analysis aan de TU Delft en één van de lead author van het derde, vierde en zesde rapport van het IPCC. Blok ziet wel een verschil tussen de diverse industriële sectoren. ‘De energie-intensieve industrie, waaronder ook de petrochemische en chemische industrie heeft al veel optimalisaties in haar processen doorgevoerd. Maar als je gaat kijken naar andere industriële sectoren, dan kan daar vaak 20 tot 30 procent besparing worden behaald.’
Blok denkt dat ook in de procesindustrie met relatief kleine maatregelen nog behoorlijke besparingen mogelijk zijn. ‘Met good housekeeping kunnen bedrijven al veel behalen. Dat gaat vaak om kleine dingen die niet veel geld kosten, maar wel aandacht behoeven. Bijvoorbeeld om het verbeteren van regelingen en het beter afwerken van onderhoud.’ Blok haalt een voorbeeld uit de procesindustrie aan: ‘Er is een tijd geleden een onderzoek geweest naar de isolatie van pijpleidingen. Deze worden wel niet zo heet als fornuizen, maar ze verliezen toch veel warmte als ze niet goed worden geïsoleerd. Een dikkere isolatielaag voor leidingen is geen grote investering. Wat ook aan het licht kwam, was dat isolatiemateriaal soms niet goed werd teruggeplaatst na onderhoudswerkzaamheden. Als voor dit soort details meer aandacht is, worden onnodige warmteverliezen beperkt.’[/vc_column_text][vc_empty_space][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column][vc_column_text]
Onzekerheid
Om grotere stappen in energiebesparing te zetten, zijn grotere investeringen nodig. De vraag is of de huidige hoge energieprijzen bedrijven stimuleren om te investeren in energiebesparende maatregelen. De terugverdientijd voor een investering is nu immers korter. ‘Dat gebeurt industrie-breed nog betrekkelijk weinig’, ziet Blok. ‘De industrie is niet zo geneigd om deze periode aan te grijpen om grote investeringen te doen. In tijden van onzekerheid doen bedrijven liever geen grote investeringen. Het is absoluut onduidelijk wat er de komende twee tot drie jaar zal gebeuren. Stijgen de energieprijzen nog meer? Of worden ze juist weer lager? Ik kan me voorstellen dat bedrijven vanwege deze onzekerheden geen grote investeringen in nieuwe installaties doen.’ Daarnaast denkt Blok dat de invloed van de hoge gasprijs op de besparende maatregelen die bedrijven willen doorvoeren maar van korte duur is.
Er bestaan verplichtingen om te investeren in energiezuinige maatregelen die een terugverdientijd van vijf jaar of korter hebben. Maar Blok vindt deze verplichtingen maar weinig efficiënt. ‘De controle op deze verplichte investeringen ligt bij de lagere overheden, gemeentes bijvoorbeeld. Die maken er maar weinig mankracht voor vrij. Hierdoor wordt dit slecht gecontroleerd. En het ís ook slecht te controleren. Want bedrijven kunnen gouden randjes aan investeringen bedenken waardoor deze niet meer rendabel zijn. De overheid heeft wel aangegeven strakker te gaan sturen op verplichte investeringen in energiebesparing. Maar de vraag is of dit lukt.’[/vc_column_text][vc_empty_space][vc_column_text]Kornelis Blok:
‘Het is absoluut onduidelijk wat er de komende twee tot drie jaar zal gebeuren. Stijgen de energieprijzen nog meer? Of worden ze juist weer lager?’
[/vc_column_text][vc_empty_space][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column][vc_column_text]
Comfortabel
Wel zijn voor bepaalde sectoren lijsten opgesteld met voorschriften voor wat betreft energiezuinige maatregelen waaraan moet worden voldaan. ‘Dat geldt bijvoorbeeld voor kantoorgebouwen, maar voor de industrie is dat een stuk complexer. Om een nieuw apparaat of een nieuwe technologie in een proces te implementeren, moeten installaties vaak worden stilgelegd, en dat kost een bedrijf veel geld. Een tijdje geleden is er in de Verenigde Staten een enquête geweest naar waarom bedrijven niet investeren in energiebesparingsmaatregelen in hun installaties. Een veelgehoord antwoord was: de oude installatie is nog niet stuk. Bedrijven voelen zich comfortabel bij het proces dat nog prima draait en willen dat niet veranderen om stilstand te voorkomen.’[/vc_column_text][vc_empty_space][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column][vc_column_text]
Kwantitatieve doelen
In plaats van verplichtingen voor investeringen met een korte terugverdientijd ziet Blok meer in instrumenten als de MeerJarenAfspraken die tot enkele jaren geleden van kracht waren. Hierin werd afgesproken dat bedrijven ieder jaar een bepaald percentage efficiënter moesten produceren. ‘Bedrijven waren vrij om zelf te beslissen hoe ze deze besparingen wilden behalen. Dat werkte redelijk goed, en had ook een duidelijk kwantitatief effect. Kwantitatieve doelen zijn gemakkelijker meetbaar en dus te controleren.’
Om de energiebesparingen te behalen die in het EED zijn vastgesteld, zal de overheid stappen moeten ondernemen. Blok vindt dat energiebesparing in de industrie niet de beleidsaandacht heeft gehad die het eigenlijk nodig heeft. ‘De afgelopen periode gingen de discussies over de CO2-heffingen om de emissies terug te dringen.’ Voor iedere ton CO2 die industriële bedrijven uitstoten, moeten ze een bedrag betalen. Maar volgens Blok werkt dat systeem beter als er net als bij de MJAs percentages worden vastgesteld voor besparingen. ‘Het sturen in procenten is een handzame manier. Halen bedrijven die besparing niet, dan krijgen ze een CO2-heffing. Zo worden bedrijven gestimuleerd om te besparen.’[/vc_column_text][vc_empty_space][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/6″][vc_empty_space][/vc_column][vc_column width=”2/3″][vc_single_image image=”178823″ img_size=”large”][/vc_column][vc_column width=”1/6″][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column][vc_empty_space][vc_column_text]Kornelis Blok:
‘Met besparingen alleen reduceer je het energieverbruik en de CO2-uitstoot met zo’n 20 tot 30 procent maximaal.’
[/vc_column_text][vc_empty_space][vc_column_text]
Wetenschap
Blok adviseert bedrijven om niet alleen de Europese doelstellingen na te streven. Zo wijst hij op het Science Based Targets initiative dat in 2015 werd opgericht door het Wereld Natuur Fonds, World Resources Institute, Carbon Disclosure Project en Global Compact van de Verenigde Naties. Blok was betrokken bij de startfase van dit initiatief. ‘Bedrijven die zich aan dit initiatief verbinden, verplichten zichzelf om concrete doelen te stellen voor de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Die doelen zijn in lijn met de scenario’s die klimaatwetenschappers hebben ontwikkeld om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te realiseren.’
Het systeem kan ook dienen als leidraad voor overheden. Net zoals de CO2-prestatieladder. Bedrijven die gecertificeerd zijn voor de CO2-Prestatieladder kunnen een voordeel hebben bij aanbestedingen. Hoe hoger het certificeringsniveau, hoe meer gunningsvoordeel een bedrijf kan krijgen. Klanten en opdrachtgevers stellen steeds vaker een certificering op het gebied van CO2-uitstoot verplicht.[/vc_column_text][vc_empty_space][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column][vc_column_text]
Mager
Momenteel blijft de chemische industrie nog wat achter binnen het Science Based Targets initiative. ‘Financiële instellingen lopen hierin voorop. Dit doen ze ook om de bedrijven aan wie zij krediet verstrekken te stimuleren om te investeren in energiebesparings- en CO2-reductie-maatregelen. Daarnaast is de ICT-sector eveneens goed vertegenwoordigd. Alle grote partijen zoals Apple, Alphabet en Microsoft nemen deel. De toewijding van de zware industrie is nog wat mager.’ De sectorgroep voor de chemische industrie is in oprichting. Vooralsnog hebben vanuit Nederland AkzoNobel, Nobian, Corbion, DSM, IGM Resins en Stahl Holdings zich gecommitteerd. In België zijn dat Nippon Shokubai, Umicore en Solvay.[/vc_column_text][vc_empty_space][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column][vc_column_text]
Alternatieve bronnen
De afgelopen periode volgden aankondigingen van nieuwe waterstofprojecten elkaar in hoog tempo op. De chemische industrie kijkt ook naar elektrificatie van haar processen. Zou het niet beter zijn om te concentreren op energiebesparende maatregelen in plaats van een andere energiebron te zoeken voor de bestaande processen? ‘Natuurlijk zouden bedrijven eerst moeten investeren in energiebesparingsmaatregelen, maar van energiebesparing alleen word je niet klimaatneutraal. Dus ja, waterstof en elektrificatie zijn zeker nuttige ontwikkelingen. Je moet die grote stappen maken om klimaatneutraal te worden. Met besparingen alleen reduceer je het energieverbruik en de CO2-uitstoot met zo’n 20 tot 30 procent maximaal. Maar mede door de hoge prijzen voor fossiele energie investeren bedrijven meer in alternatieve bronnen en dat is natuurlijk zeer positief.’
Dit artikel is verschenen in Petrochem 2022-05[/vc_column_text][vc_empty_space][/vc_column][/vc_row]