Het ontwerp-Klimaatakkoord realiseert in 2030 naar verwachting een afname van de uitstoot van broeikasgassen van 31 – 52 megaton CO2-equivalenten. Dat schrijft het Planbureau voor de leefomgeving. De opgave van 48,7 megaton, en daarmee een reductie van 49 procent ten opzichte van 1990, valt net binnen de bandbreedte, maar wordt waarschijnlijk niet gehaald. In de toelichting op het Klimaatakkoord suggereerde Minister President Mark Rutte dat hij de industrie meer wil laten betalen voor de klimaatplannen. Waarschijnlijk via een CO2-tax.

Het ontwerpakkoord kan volgens het CPB leiden tot grote stappen in de energietransitie, maar er is nog veel werk aan de winkel: er moeten (politieke) keuzes gemaakt worden waarmee onzekerheden over het precieze effect van de voorgestelde maatregelen afnemen. Minister President Mark Rutte neemt deze aanbeveling serieus en kondigde direct al aan de burger te willen ontlasten. De hogere energierekening die gepaard gaat met energiebelasting raakt met name de lagere en middeninkomens. Daarbij stelt Rutte dat de industrie en de huishoudens nu eenzelfde deel betalen aan de energietransitie. Dat moet volgens de minister president tweederde voor de industrie worden en éénderde voor de burger. Om dat mogelijk te maken bekijkt Rutte de mogelijkheden voor een CO2-tax. De eerder voorgestelde bonus-malus regeling voor de industrie waarbij vervuilers belast werden en de koplopers beloond, bleek te weinig CO2-reductie op te leveren.

Kosten

De nationale kosten van deze voorstellen in 2030 vallen met 1,6 – 1,9 miljard euro nu lager uit dan geraamd op basis van het hoofdlijnenakkoord in 2018. Het PBL heeft het ontwerp-Klimaatakkoord op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Klimaatberaad doorgerekend. Tegelijkertijd heeft ook het CPB effecten van het ontwerp-Klimaatakkoord in kaart gebracht.

Het doel om in 2030 49 procent minder broeikasgassen uit te stoten ten opzichte van 1990 stelt het kabinet voor een reductieopgave van 48,7 megaton CO2-equivalenten ten opzichte van het basispad (de Nationale Energieverkenning 2017). Het ontwerp-Klimaatakkoord realiseert naar verwachting een vermindering van 31 tot 52 megaton.

Met de voorstellen uit het ontwerpakkoord kan de verwachte emissie in 2030 substantieel lager liggen. Zowel de nadere keuzes over de voorstellen, onzekerheden in respons van burgers en bedrijven, als onzekerheid in omgevingsontwikkelingen zorgt voor een grote bandbreedte.

De beoogde emissiereductie valt weliswaar net binnen deze bandbreedte, maar wordt waarschijnlijk niet gehaald. Dit komt vooral door onzekerheden over verdere vormgeving van de afspraken, en over de manier waarop burgers en bedrijven zullen reageren op de voorgestelde beleidsprikkels. Er moeten (politieke) keuzes gemaakt worden om deze onzekerheden weg te nemen.

Klimaattafels

De grootste reductie (18,3 – 21,0 megaton) wordt bereikt in de elektriciteitssector. Het doel was hier een reductie van 20,2 megaton. De sterke toename van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit zorgt er mogelijk voor dat Nederland in 2030 netto-exporteur van elektriciteit is en ook bijdraagt aan vermindering van emissies in het buitenland. Het einde van kolenstook en ondersteuning van wind- en zonne-energie zorgt ervoor dat in 2030 zo’n driekwart van de elektriciteitsproductie hernieuwbaar is.

De sector met daarna de grootste reductie is de industrie (6,0 – 13,9 megaton), waar naar verwachting het doel (14,3 megaton) niet wordt gehaald. De grote bandbreedte wordt veroorzaakt door onzekerheden over vormgeving van en de reactie van bedrijven op onder andere de bonus-malusregeling: zien zij het vooral als kans of als bedreiging?

Ook in de mobiliteit is er met 4,2 – 8,0 (doel 7,3 megaton) sprake van een forse emissiereductie. De bandbreedte komt hier door onzekerheid over de snelheid waarmee het aantal elektrische personenauto’s in Nederland zal toenemen, de mate van inzet van biobrandstoffen en de omvang van stedelijke zones voor zero-emissies van het goederenvervoer.

De aanpak in de landbouwsector (1,8 – 4,6 megaton reductie) is gelijk verdeeld over een reductie van overige broeikasgassen in de veeteelt en vernieuwing van de glastuinbouw; de reductie door ander landgebruik is minder. In de gebouwde omgeving (reductie 0,8 – 3,7 megaton) staat onzekerheid over het succes van de wijkaanpak centraal. De normering in de utiliteitsbouw kan naast de wijkaanpak ook tot forse emissiereductie leiden.