De veiligheid in de industrie is redelijk goed op orde, toch wil milieudienst Rijnmond (DCMR) ervoor zorgen dat de aandacht niet verslapt. ‘We zien dat het nalevingsniveau wat stagneert’, zegt Nienke de Wilde, directeur Toezicht & Handhaving bij DCMR. ‘Er is zeker verbetering mogelijk.’

‘Bedrijven moeten aan behoorlijk wat regels voldoen, vergunningseisen zijn behoorlijk uitgebreid. Toch is er nog wel verbetering mogelijk. Veiligheidsbeleid krijgt van mij gemiddeld een 7+’, zegt ze. Een voldoende dus, maar volop ruimte voor verbetering. ‘We zien helaas dat het nalevingsniveau wat stagneert. Het is niet slecht, maar bij zo’n dertig procent van de bedrijven constateren we toch regelmatig zaken waar ze mee aan de slag moeten. En dat gaat niet altijd om kleine kwesties, wij moeten daar handhaving op inzetten.’

Dat kan bijvoorbeeld gaan om procedures bij (bijna)incidenten die niet op orde zijn, dat de onderhoudscyclus te veel ad-hoc is, dat er niet goed wordt gemonitord op tijdig onderhoud, blusinstallaties niet zijn gekeurd of dat er wijzigingen zijn aangebracht zonder dat de vergunning is aangepast of corrosie van opslagtanks. ‘Dan weten we niet zeker of het veilig is en moeten we optreden.’

Het is overigens niet zo dat bedrijven ‘of wel, of niet’ voldoen aan de voorschriften, wil De Wilde benadrukken. ‘Daar zit nog heel veel tussen. Er zijn vrijwel geen grote bedrijven die nul aanwijzingen krijgen of afwijkingen hebben. De sites zijn heel groot, de vergunning heel uitgebreid, de regelgeving soms complex, er is altijd wel iets waarop een bedrijf kan verbeteren.’

Ondergrens

Bovendien is het zo dat de vergunning een soort ‘ondergrens’ stelt van wat als veilig wordt gezien. Eigenlijk wil je dat bedrijven meer doen dan dat, vindt De Wilde. ‘Hoe komt het dat soms bedrijven onder verscherpt toezicht staan terwijl ze zelf het idee hebben dat ze goed bezig zijn? Het kan zijn dat bedrijven diverse installaties hebben waar alles uitermate goed in orde is, maar dat op hun terrein één specifieke installatie staat waar continu problemen mee zijn. De meeste ‘last onder dwangsommen’ die wij opleggen worden gelukkig nooit geïnd omdat bedrijven het direct oplossen. Dat is overigens ook wat wij willen; we zijn geen boetemachine. Uiteindelijk willen we dat bedrijven naleven. Dus hoe minder wij innen, hoe beter voor de veiligheid.’

Wel ziet DCMR een toename in het aantal rechtszaken nadat er dwangsommen worden opgelegd. ‘We merken dat het speelveld juridiseert. Bedrijven volgen onze aanwijzingen weliswaar op, maar daarnaast gaan ze steeds vaker een juridisch traject in om toch bezwaar aan te tekenen of een voorlopige voorziening aan te vragen.’

Het kan zijn dat de beslissing om zo’n juridisch traject in te gaan op een andere plek wordt genomen dan op de site zelf. ‘De operations manager is dan bezig om het goed te regelen, maar soms is er een buitenlands hoofdkantoor waar de juridische of financiële beslissing wordt genomen. Het kan zijn dat wij als DCMR een goed gesprek met een plantmanager hebben over hoe iets kan worden opgelost, maar dat vervolgens het hoofdkantoor een andere visie heeft. Dat kijkt ook naar zaken als ‘wat is de invloed op ons imago?’ of ‘is deze investering wel echt noodzakelijk als we het juridisch aanpakken?‘. Overigens is dat hun goed recht hoor. Bedrijven mogen bezwaar maken, dat is onderdeel van de checks and balances in ons rechtssysteem. Wij zijn ook een juridische organisatie. We zijn het gewoon niet altijd eens met elkaar en dan kan een rechter duidelijkheid scheppen in de toepassing of interpretatie van regelgeving.’

Norm niet duidelijk

Soms stapt een bedrijf naar de rechter omdat een norm niet duidelijk is. ‘Zo constateerden wij laatst dat een afvalwerkingsbedrijf op Heijplaat al lange tijd overlast van vliegen veroorzaakte in de omgeving. Wij moeten dan eerst onderzoeken waar die vliegen vandaan komen en bewijzen dat er een relatie is met wat er bij het bedrijf gebeurt. Dat bedrijf hebben wij vervolgens aangeschreven, maar het ging naar de rechter. Die bepaalde in zijn uitspraak dat is aangetoond dat het afvalverwerkingsbedrijf de veroorzaker is van de vliegenoverlast. Nu loopt het hoger beroep. Het punt is nu dat er geen norm is vastgelegd hoeveel vliegenoverlast je mag veroorzaken. Dat moet je dus uitzoeken met elkaar en dat maakt het soms lastig voor ons om te handhaven. Eigenlijk wil je dat een bedrijf proactief actie onderneemt, maar in dit geval moesten we dat dus via de rechter afdwingen. Nu heeft het bedrijf een uitgebreid preventieplan gemaakt hoe het risico kan worden geminimaliseerd – bijvoorbeeld door afval af te dekken, afval schoon te spoelen en deuren te sluiten – en daar houden wij vervolgens weer toezicht op.’

Een nadeel van rechtszaken is volgens De Wilde dat het dan soms lang kan duren voordat er juridisch duidelijkheid is. ‘Men wacht dan met het nemen van maatregelen tot er een uitspraak is geweest. Maar de situatie is nu al zorgelijk wat ons betreft. Daarom wachten we niet altijd op een uitspraak als de maatschappij gevaar loopt en delen we boetes uit. Het bedrijf moet dan maar een voorlopige voorziening aanvragen bij de rechter om uitstel van maatregelen te krijgen.’

Overigens vindt De Wilde niet dat de samenleving minder veilig is door de toenemende juridisering. ‘Soms denk ik: pak je verantwoordelijkheid en doe het gewoon. Dat kost iedereen minder tijd en geld. Richt je energie op de goede dingen en zaken die het beter maken. Daar heb ik het liever over met bedrijven dan de vraag of wel het juiste artikel genoemd is op een beschikking.’

DCMR heeft de Seveso-bedrijven in het gebied ingedeeld in vier branches. Dat zijn de raffinaderijen, tankop- en overslagbedrijven (vloeibare bulk, zoals Vopak), bedrijven die grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opslaan (die vallen eveneens onder de PGS15) en de chemiebedrijven.

Eigen verantwoordelijkheid

De industrie moet overigens zelf bedenken hoe ze aan de wetten en regels voldoet. ‘Zeker chemiebedrijven waar forse risico’s spelen, hebben een grote eigen verantwoordelijkheid. Natuurlijk proberen we te helpen waar het kan, ik vind dat we nog relatief veel meedenken. Maar primair is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en dat is soms nog wel een uitdaging. Ze mogen wat ons betreft nog wel wat vaker zelf de regie en verantwoordelijkheid nemen. Dat maakt ons werk makkelijker en bedrijven die zelf initiatief nemen, hebben daardoor minder ‘last’ van ons.’

Tekst gaat verder onder de foto.

De Meldkamer van DCMR, die 24 uur per dag bereikbaar is, ontvangt meldingen van bewoners en bedrijven en bepaalt welke vervolgactie nodig is.

DCMR richt zich met name op de risico’s voor de externe veiligheid. ‘We kijken wat bedrijven doen om te voorkomen dat er een incident gebeurt op een fabriek. En als het dan toch gebeurt; hoe zorgen ze ervoor dat het effect ervan zo klein mogelijk is? We letten dus heel goed op de veiligheidsprocedures, onderhoud van installaties, opleiding en training van mensen, voldoende bezetting, noem maar op.’

Ondernemingen hebben een zogenoemde zorgplicht. ‘Dat is juridisch een ‘zacht’ artikel. Daarop goed handhaven is soms best een uitdaging. Dat doen we uiteraard wel, want het maatschappelijk belang is groot. Maar soms moeten we daarbij het risico nemen dat we juridisch nat gaan.’

Verschil

Ook is er weleens verschil tussen hoe er vanuit management en de medewerkers wordt gekeken naar veiligheid. ‘Iedereen zegt altijd wel dat veiligheid op 1 staat, maar het gaat erom welk gedrag je laat zien. Ook vanuit de bestuurskamer. Die moet budget beschikbaar stellen voor verbeteringen en veiligheid prioriteren boven productietargets. Veiligheidscultuur is niet iets wat je kunt afvinken. Het moet overal in je organisatie getoond worden waarbij je transparant en proactief bent.’

De Wilde maakt zich wel zorgen over het toenemende gebruik van onbekende stoffen die nog niet verboden zijn. ‘Het zou ons werk een stuk makkelijker maken als bedrijven pas met stoffen of moleculen mogen werken als die aangetoond veilig zijn. Nu is het andersom, bedrijven mogen ermee werken tenzij ze aangetoond onveilig zijn. Wij zien soms risico’s met uitstoot van nieuwe stoffen, maar kunnen daar niet altijd op handhaven. Dat belemmert ons in ons werk.’

Prioriteiten

Een van de prioriteiten van DCMR de komende jaren is om ervoor te zorgen dat bedrijven hun energietransitie op een veilige manier vormgeven. ‘Bijvoorbeeld als het gaat om de opslag van ammoniak als energiedrager. Daarvoor is een nieuwe PGS-richtlijn opgesteld, daar hebben wij aan meegewerkt. Daardoor is het nu al voor iedereen duidelijk wat de regels zijn en onder welke voorwaarden een vergunning kan worden verleend.’

‘Het gaat redelijk goed met het veiligheidsbeleid in Nederland, we hebben eigenlijk al lange tijd geen groot incident meer gehad. Toch moeten we scherp blijven. We hebben goed zicht op de grote productiebedrijven, we zien wat daar gebeurt en houden een vinger aan de pols. In het mkb maken we soms keuzes waar we wel of niet heen gaan aan de hand van een risico-inventarisatie. Overlast voor omwonenden komt niet alleen door de grote industrie, maar ook van de kleinere ondernemingen. Om dat goed in beeld te krijgen, is veel capaciteit nodig. In hoeverre we dat continu kunnen monitoren, blijft altijd een afweging.’

DCRM

DCMR Milieudienst Rijnmond is de gezamenlijke omgevingsdienst van de provincie Zuid-Holland en dertien gemeenten in de regio Rijnmond. Voor de provincie Zeeland werkt DCMR aan de vergunningverlening, toezicht en handhaving op risicovolle bedrijven.In de Rijnmondregio zijn meer dan 140 bedrijven die aan milieu- en veiligheidsregels moeten voldoen. Voor Seveso-bedrijven (voorheen BRZO-bedrijven) gelden speciale regels. DCMR verleent vergunningen aan deze bedrijven en voert controles uit.Seveso-bedrijven werken met gevaarlijke stoffen of slaan deze stoffen op.

Een bedrijf is een Seveso-inrichting als er meer dan een bepaalde hoeveelheid (drempelwaarde) van deze stoffen aanwezig zijn bij het bedrijf. Er is een lijst met gevaarlijke stoffen – zoals onder andere chloor, ammoniak, zware metalen en waterstofperoxide – die bepaalt of een bedrijf hoog risico is.De aanleiding voor de Seveso-richtlijn is een aantal grote ongevallen, waaronder een ramp in 1976 in het Noord-Italiaanse stadje Seveso. Bij dit ongeluk kwam een giftig gas vrij, waardoor een groot deel van de bevolking ernstige gezondheidsschade heeft ondervonden. De Europese Gemeenschap werkte na dit ongeval wetgeving uit om mensen en de omgeving beter te beschermen tegen industriële ongevallen.

De Omgevingsbesluiten leggen de verantwoordelijkheid voor het beheersen van veiligheidsrisico’s bij de Seveso-inrichtingen en beschrijven de doelen waaraan de inrichtingen moeten voldoen. De toezichthouders zien erop toe dat de inrichtingen het veilig werken met gevaarlijke stoffen goed beheersen en deze doelen bereiken.